De voortgangsrapportage van AFM die op 8 december 2017 het licht zag, bevat vooral oud nieuws. Er is opnieuw vertraging en zelfs de nieuwe door de banken afgegeven planningen zijn onzeker.
Oud nieuws
Meest opvallend is dat AFM een aantal oorzaken opsomt die aanleiding tot vertraging geven bij de banken. Zo schrijft AFM in de samenvatting:
De vertraging is met name het gevolg van automatiseringsproblemen en problemen met data. De kwaliteit van de historische data van banken is niet in alle gevallen voldoende om efficiënt de compensatie op grond van het UHK te kunnen berekenen en controleren. Verder geldt dat de rentederivatendossiers van klanten zeer verschillend zijn en vaak bijzonder complex en dat heeft gevolgen gehad voor (de praktische uitwerking van) het UHK. Mede door deze knelpunten blijkt de uitvoering van het UHK in de praktijk complexer dan de banken, de externe dossierbeoordelaars en de AFM hadden voorzien. Dit betekent ook dat de door banken afgegeven planningen onzeker zijn.
Deze constatering stond ook al in het voortgangsrapport van AFM uit juni van dit jaar. Ook toen was dus al bekend dat dit voor problemen zorgde. Blijkbaar is daar in het afgelopen half jaar onvoldoende vooruitgang geboekt om alsnog tot concrete compensatievoorstellen van klanten te komen. Bovendien heeft ABN AMRO al twee jaar geleden van dezelfde AFM een boete gekregen vanwege het niet op orde hebben van rentederivatendossiers.
Dat dossiers complex kunnen zijn, is al tenminste vier jaar bekend. Sinds 2014 heb ik samen met het Kenniscentrum Rentederivaten (KCR) tientallen klantdossiers in detail met AFM gedeeld, om inzicht te geven in de aard en de complexiteit van de problemen. Het is opmerkelijk dat de banken, anderhalf jaar nadat de eerste versie van het Herstelkader is gepubliceerd, nog steeds geen inschatting kunnen maken of en hoe zij de vereiste dossiers kunnen samenstellen. Dat het niet om een beperkt aantal dossiers gaat die complex zijn, blijkt wel uit het feit dat pas slechts 400 compensatievoorstellen naar klanten zijn verstuurd. Zelfs de ‘makkelijke’ dossiers blijken dus een serieus struikelpunt voor de banken.
Daar bovenop is er op deze moment nog steeds een groep klanten die niet van zijn bank te horen heeft gekregen of zij binnen het toepassingsbereik van het Herstelkader passen. Deze ‘stap 0’, die voorafgaat aan de compensatiestappen 1 tot en met 4, vormt blijkbaar een hardnekkig probleem. De oplossing daarvan blijkt keer op keer vertraagd en banken kunnen niet aangeven wanneer zij deze klanten definitief kunnen informeren. Als het zó moeilijk ligt, zou een overweging kunnen zijn om al deze klanten binnen het toepassingsbereik te plaatsen.
De complexiteit van de dossiers vormt een belemmering voor de automatisering van de compensatieberekening, zoals de banken die voor ogen hadden. Op basis van de meer dan honderd door ons uitgevoerde compensatieberekeningen voor klanten is onze belangrijkste conclusie dat de toepassing van het Herstelkader telkens weer maatwerk is, ook al heet het een Uniform Herstelkader. Die conclusie hebben we in een beginstadium met alle betrokken partijen gedeeld. Verwacht zou mogen worden dat de banken die ervaring zelf ook hadden kunnen (en moeten) opdoen in eigen test-berekeningen. Desondanks is volgens de verschillende voortgangsrapportages van AFM vol ingezet op automatisering.
Diepe wond
Maar deze voortgangsrapportage legt veel grotere problemen bloot. En in dat opzicht bevat de voortgangsrapportage wél nieuws. Bijvoorbeeld dat derivaten- en leningsystemen vaak niet gekoppeld zijn en dat handmatig derivaten aan leningen moeten worden gekoppeld. Rentederivaten zijn door banken als maatwerkproducten verkocht, die nauw moeten aansluiten op de onderliggende lening. Dat dient niet alleen bij aanvang zo te zijn, maar moet ook gemonitord worden gedurende de looptijd. Als het leningsysteem en het derivatensysteem niet aan elkaar gekoppeld zijn, is die monitoring nagenoeg onmogelijk. De grote vraag is dan ook hoe banken hiermee zijn omgegaan en hoe dat past in het kader van hun zorgplicht naar klanten. Het feit dat deze systemen los van elkaar staan, lijkt overigens meteen een belangrijk probleem in de vele derivatendossiers te verklaren, omdat derivaten vaak niet goed aansluiten op de lening.
De wond is echter dieper. De afgelopen vier jaar staat één woord telkens centraal in de voortgangsrapportages en berichten van AFM: ‘vertraging’. Dat gaat nu nog een stap verder. Nu wordt zelfs gesteld dat de door de banken afgegeven planningen onzeker zijn. En dat pas een realistische planning kan worden gegeven als de knelpunten zijn opgelost. Dat impliceert dat er op dit moment nog geen zicht is op een termijn waarop de knelpunten kunnen worden opgelost. Dat wekt de indruk van een onbeheersbaar probleem. Dat roept de vraag op wat de kwaliteit van projectmanagement is van de banken op dit punt én hoe de AFM hierop toezicht heeft gehouden. AFM is zelf immers al eerder op dit punt ernstig gestruikeld. Deze aspecten zijn een ander, en wellicht veel breder én ingrijpender, probleem dat nu is blootgelegd.
Dat de banken verantwoordelijk zijn voor een goede uitvoering van het Herstelkader, is onbetwist. Maar de diepste wond die uit deze voortgangsrapportage naar voren komt, zit bij de AFM. Al vier jaar lang houdt zij zich bezig met dit onderwerp. Twee jaar geleden is gebleken dat AFM op dit rentederivatendossier op alle punten heeft gefaald. Nadat de minister van Financiën moest ingrijpen, is er door een onafhankelijke Derivatencommissie een compensatiestructuur opgezet, waarbij AFM toezicht moet houden op de uitvoering ervan. Ook in dat toezicht faalt AFM. De voortgangsrapportage is niet meer dan een verslag van de stand van zaken bij de banken; de NVB (Nederlandse Vereniging van Banken) had dit verslag ook kunnen opstellen. AFM geeft geen kwalificaties, grijpt niet in, stuurt niet bij en geeft geen boetes. Wederom blijkt AFM op dit punt een wijkagent met een klappertjespistool. In deze setting heeft toezichthouden geen zin. Het is de hoogste tijd dat er vanuit de politiek wetgeving wordt ontworpen die toezichthouders een duidelijk mandaat geeft. Het ontbreken van dat mandaat is naar mijn inschatting de belangrijkste reden dat Femke de Vries, die als eerste vanuit de AFM krachtig heeft geopereerd in dit dossier, voortijdig AFM verlaat.
Grootste wond
De grootste wond zit uiteindelijk bij de MKB-ers en andere gedupeerden met rentederivaten. Zij wachten nog steeds op een adequate compensatie. Onzekerheid over omvang van de compensatie en het moment waarop ze die compensatie zullen ontvangen is alleen maar groter geworden. Daar past op zijn minst een aanpassing in de compensatie naar hen. In dat kader heb ik in juni 2017 aan diverse betrokken partijen voorgesteld om de rentevergoeding op de compensatie aan te passen van 2% (de huidige wettelijke rente) naar 8%. Die hogere rentevergoeding is een vergoeding voor de gevolgschade (of vertragingschade) die klanten ondervinden. In Engeland is van meet af aan de rentevergoeding om die reden op 8% gezet. Bovendien is dat een goede drijfveer voor de banken om sneller en ruimhartiger met de afwikkeling van de compensatie om te gaan.