In een eerder blog gaf ik al aan dat de compensatieregeling in het Verenigd Koninkrijk veel ruimer lijkt dan het Nederlandse herstelkader voor rentederivaten. Als er puur getalsmatig naar wordt gekeken, dan zou bij een vergelijkbare compensatie per ondernemer de totale schade voor Nederlandse banken € 4,1 miljard bedragen. De schattingen voor de Nederlandse banken liggen op dit moment significant lager: € 1,7 tot € 3 miljard. Dat is een verschil van 25-50% aan compensatie. Maar in welke elementen van het herstelkader zit nu de oorzaak van dat verschil?
Gestructureerde rentederivaten
In het Nederlandse herstelkader rentederivaten worden in Stap 1 de exotische rentederivaten, bekend onder namen als SuperCollar, Zero-Cost Knock-In Collar, Cap with Knock-In Floor, stevig aangepakt. Deze worden omgevormd naar een ‘gewone’ renteswap tegen het laagste rentetarief van die complexe producten. Dit is veruit de meest ingrijpende en omvangrijke compensatie uit het herstelkader. In het VK gaan ze echter nog een flinke stap verder: daar kunnen deze ‘structured collars’ geheel worden teruggedraaid, alsof ze nooit hadden bestaan. Want als een klant de risico’s van deze producten had gekend, dan had hij deze nooit afgesloten. Er komt dus geen enkel alternatief product voor in de plaats. De schadecompensatie kan daardoor al snel twee keer zo groot zijn.
Looptijd
Het Uniform Herstelkader Rentederivaten geeft helaas geen antwoord op het feit dat banken in veel gevallen renteswaps hebben geadviseerd met relatief lange looptijden. In adviesbrieven en presentaties van banken geven banken vaak het advies aan hun klanten om bijvoorbeeld een 10-jaars renteswap te nemen, ‘omdat de 10-jaars rente relatief aantrekkelijk op de curve ligt’. Ofwel, het renteverschil tussen de 5-jaars rente en de 10-jaars rente is relatief klein, dus kost het weinig extra rente om een langere rentevastperiode te nemen. Dat is echter vanuit risicomanagement perspectief geen geldig argument; de bank moet, als deskundig adviseur, de looptijd van de renteswap afstemmen op de wensen, behoeften en financiële positie van de klant. MKB-ondernemingen hebben bovendien bij vastrentende leningen vaak rentevastperioden van 3 tot 5 jaar. De klant wordt door een niet-relevante reden aan een relatief lange rentevastperiode gekoppeld.
In het VK is de toezichthouder duidelijk wel van mening dat op dit punt door de banken niet in het belang van hun klanten is gehandeld, vooral omdat de banken in het algemeen onvoldoende informatie en voorlichting hebben gegeven over de ‘break costs’ (afkoopsom) van renteswaps. En die afkoopsom is (bij een gedaalde rente) bij een langere looptijd flink hoger dan bij een korte looptijd. De redenering is daarom dat een klant, als hij volledig op de hoogte zou zijn geweest van dit risico, nooit voor een renteswap met een looptijd van 10 jaar zou hebben gekozen, maar voor een looptijd van 5 jaar. Dat betekent dat de 10-jarige renteswap in zijn geheel moet worden teruggedraaid en moet worden vervangen door een 5-jarige renteswap. Deze maatregel levert enorme compensatiebedragen op, temeer omdat in de laatste 5 jaar (die volledig worden teruggedraaid) Euribor nóg verder is gedaald, waardoor de renteverrekeningen juist toen zeer hoog waren. De compensatie is dus al snel twee keer zo hoog. En daar bovenop komt dan nog de volgende component, de vergoedingsrente.
Gevolgschade
Het herstelkader schrijft voor dat over de vastgestelde compensatiebedragen een wettelijke rente moet worden vergoed. Een uitzondering geldt voor de zogenaamde ‘coulancevergoeding’, daarover is de bank pas met ingang van 1 januari 2017 een wettelijke rente verplicht te vergoeden. Deze wettelijke rente was in 2008 nog 6%, maar sinds begin 2012 nog slechts 3% en sinds eind 2014 zelfs 2%. In het VK is de benadering anders. Ondernemers klagen namelijk veelvuldig over de zogenaamde gevolgschade die ze hebben geleden van de renteswaps die ze hebben. Doordat ze (zoals achteraf is gebleken) teveel hebben betaald aan de bank, hebben ze deze middelen niet kunnen investeren in hun onderneming, met alle gevolgen van dien. Deze gevolgschade is in het algemeen moeilijk aantoonbaar, maar wel plausibel. Om die reden is in het VK besloten om standaard met een rentevergoeding van 8% over alle compensatiebedragen te rekenen, om op die manier eenvoudig tegemoet te komen aan de klachten rondom gevolgschade. Ook dit heeft vaak een enorme impact, uiteraard afhankelijk van de lengte van de historische periode waarover gecompenseerd moet worden. In een voorbeeld van een klant uit de dagelijkse praktijk, waarbij sinds 2008 gecompenseerd moet worden en dus ook wettelijke rente moet worden vergoed, is volgens de Nederlandse methodiek de rentevergoeding 10% bovenop de ‘kale’ schade. Wordt in datzelfde voorbeeld 8% rente gehanteerd, dan is de rentevergoeding ruim 40% bovenop de schade.
Conclusie
De compensatie volgens het VK-stelsel is op een aantal cruciale punten veel ingrijpender dan het Nederlandse herstelkader voor rentederivaten. De gestructureerde rentederivaten zijn op vrij grote schaal verkocht, maar vormen nog steeds een kleine minderheid van het totale aantal verkochte rentederivaten. Maar het looptijd-aspect raakt nagenoeg alle ondernemers. Daar staat tegenover dat in Nederland binnen het herstelkader een algemene ‘coulancevergoeding’ bestaat, die tot (maximaal) 20% van de renteswap met terugwerkende kracht terugdraait. Echter, die component is beperkt tot een maximumbedrag van € 100.000. Zoals ik in een eerder blog al schreef, wordt dat maximum al relatief snel bereikt.
De genoemde fundamentele verschillen in benaderingswijze bevestigen het beeld dat de compensatie in het Verenigd Koninkrijk significant ruimer is dan het Uniform Herstelkader Rentederivaten. De al eerder vermoede verschillen van 25-50% lijken daarmee goed verklaarbaar.
Het is opmerkelijk dat dezelfde problemen zo dicht bij huis zo fundamenteel anders worden benaderd en gecompenseerd, terwijl de aard en omvang van de problematiek zulke sterke overeenkomsten vertonen. Waar banken multinationals zijn in een internationaal speelveld, lijken toezichthouders zich te laten beperken door de landsgrenzen.