Op 2 september stuurde de minister van Financiën een schriftelijke reactie naar de Tweede Kamer , naar aanleiding van een schriftelijk overleg over rentederivaten in het MKB. Deze reactie roept tenminste twee principiële vragen op, die een nader antwoord vereisen.
1. Maximering coulancevergoeding
De maximering van de coulancevergoeding volgens ‘Stap 3’ is op € 100.000 gezet. Volgens de minister is dat gedaan omdat van ondernemers, die een beperking ondervinden van dit maximum, “in de regel namelijk eerder mag worden verwacht dat zij zich adequaat laten voorlichten, waardoor een maximering van de coulancevergoeding op zijn plaats is.” Ofwel, bij een grotere hoofdsom had de klant zelf beter moet opletten. Als deze redenering al zou opgaan, dan is dat al ondervangen in andere (beperkende) maatregelen in Stap 3. Zo is een staffel ingebouwd voor het compensatiepercentage. Voor hoofdsommen van rentederivaten tot € 2,5 mln krijgt een ondernemer 20% vergoeding, tussen € 2,5 mln en € 10 mln nog 10% en voor het deel dat hoger is dan € 10,0 mln helemaal niets. Deze staffel houdt dus zeer nadrukkelijk al rekening met de omvang van de financiering c.q. rentederivaat. Door daar vervolgens nog een maximumbedrag aan te koppelen, wordt voor hetzelfde aspect (omvang) twee keer een beperking opgelegd.
Let wel, het maximumbedrag levert niet slechts een beperking op bij zeer grote hoofdsommen. Al bij een hoofdsom van meer dan € 1,5 – 2 mln treedt in veel gevallen deze beperking al een belangrijke rol. Volgens eigen inschatting van Cadension levert dit bij maar liefst 7.000 van de 19.000 rentederivaten een concrete beperking op.
Bovendien wordt een impliciete link gesuggereerd tussen hoogte van de hoofdsom en vermeende deskundigheid. Ook dat is onterecht en onlogisch. En ook hier geldt: op dit onderdeel zijn in het herstelkader duidelijke criteria geformuleerd, waardoor ondernemingen met voldoende deskundigheid worden uitgesloten van deelname aan het herstelkader. Eventuele deskundigheid wordt dus al ‘bestraft’, en in Stap 3 wordt die nog eens extra bestraft met een ongeldige reden.
De coulancevergoeding is een vergoeding voor het zorgplichtaspect in de renteswapzaken. Het schenden van de zorgplicht leidt bij een grote hoofdsom van een renteswap nu eenmaal tot een grotere schade (in Euro’s) dan bij een kleine hoofdsom. Er is geen enkele inhoudelijke reden te bedenken om ondernemers met een ‘grote’ renteswap procentueel (fors) minder te compenseren dan ondernemers met een ‘kleine’ swap. De enige verklaring die daarom voor deze merkwaardige beperking te geven is, is schadebeperking voor de banken.
2. Selectiecriteria externe beoordelaars
De externe beoordelaars, die door de banken worden aangesteld om de analyses en berekeningen uit te voeren, moeten voldoen aan selectiecriteria van de AFM. Opmerkelijk is dat die selectiecriteria niet uitsluiten dan een accountantskantoor dat eerst bij bijvoorbeeld Rabobank de herbeoordelingen heeft uitgevoerd, nu bij bijvoorbeeld ABN AMRO aan de slag kan gaan als externe beoordelaar. Immers, die herbeoordelingen bij (in dit voorbeeld) Rabobank zijn destijds fundamenteel ‘onjuist en onvolledig’ uitgevoerd, volgens de AFM. Daar heeft dat accountantskantoor ook een rol in gespeeld. Zij kan zich niet verschuilen achter het feit dat zij slechts volgens opdracht van Rabobank heeft gehandeld; van een accountantskantoor mag worden verwacht dat zij ook haar eigen kompas volgt en de herbeoordelingen uitvoert volgens de (wettelijke) kaders die van toepassing zijn. Zo heeft de AFM in haar rapport ‘Aanbevelingen Rentederivatendienstverlening’ van februari 2014 reeds op pagina 2 exact aangegeven welke wettelijke verplichtingen van toepassing zijn. In een persbericht van 28 mei 2014 heeft de AFM gemeld dat banken hun rentederivaten moeten beoordelen “aan de hand van de bestaande wettelijke normen.” Die normen bevat fundamentele aspecten als het inventariseren van de doelstelling en risicobereidheid van de klant, en zo specifieke mogelijk bepalen welk renterisico de klant wenst af te dekken; de bank dient dit bij adviesdienstverlening vóórafgaand aan de transactie te doen. Met name dit soort aspecten is structureel niet meegenomen in de herbeoordelingen, zo heeft ook AFM geconcludeerd. Van een accountantskantoor mag verwacht worden dat zij op de hoogte is van het toepasselijke wettelijke kader. Zeker in deze situatie, waarin AFM gerichte aanbevelingen heeft gegeven, had zij kennis hiervan moeten nemen en dit moeten toepassen in de herbeoordelingen. Als zij dat heeft gemist (of genegeerd) dan is dat verwijtbaar nalatig handelen. Als Rabobank haar zou hebben gezegd dat zij dit aspect niet hoeven te herbeoordelen, had dat aanleiding moeten zijn om óf de opdracht terug te geven aan de bank óf een zware disclaimer op te nemen waaruit de zeer beperkte scope van haar opdracht blijkt. En dat zou vervolgens voor de AFM een oorverdovende alarmbel zijn geweest.
Als een accountantskantoor die rol niet op deze manier heeft opgepakt, is zij mede verantwoordelijk voor het ‘onjuist en onvolledig’ uitvoeren van de herbeoordelingen. Als zij dus al onderdeel van het probleem was, kan zij niet nu onderdeel van de oplossing zijn. Het is zeer opmerkelijk dat een accountantskantoor in zo’n situatie bij een andere bank daarna weer in de herkansing kan gaan. Het zet in ieder geval grote vraagtekens bij de onafhankelijkheid en de deskundigheid. Althans, in ieder geval in het vertrouwen daarin.
Voor de leden van de Tweede Kamer is er dus voldoende aanleiding tot het stellen van verdere vragen.